Frederieke Jochems (cineaste/beeldend kunstenaar)
Frederieke Jochems, Frederieke Jochems (1961) maakt fotoseries, video-installaties en documentaires. Voor het project ‘Paleis voor de laatste arbeiders’ fotografeerde Frederieke Jochems bij haar buren thuis. Zij legde hen vast in hun gewone dagelijkse leven in de intimiteit van hun bijzondere interieur. Frederieke Jochems hebben wij bezocht in haar atelier.
Hieronder vindt u een samenvatting van dit interview.
‘19 jaar geleden ongeveer kreeg ik een driekamer- plus atelierwoning op de begane grond in het Amsterdamse School complex in de Burgemeester Tellegenstraat op de hoek, toegewezen vanuit de dienst bij de gemeente om atelierwoningen aan kunstenaars te verstrekken. Toen het complex in 1918 gebouwd werd, was het idee dat de hoekpanden winkels werden voor de arbeiders die daar gingen wonen.
Supermarkten kwamen veel later maar er schijnt een fietsenwinkel te zijn geweest op de hoek en onze woning is boekhandel geweest tijdens de oorlog. Aan de overkant was een bakkerij en die corporatie, de Dageraad, zorgde er inderdaad voor dat er op die hoeken door de coöperatieve vereniging vervaardigde producten werden verkocht.
Op een gegeven moment rond 1983 zijn door architect Joop van Stigt al die woningen gerenoveerd en toen hebben ze er geen kleine bedrijfjes of winkeltjes van gemaakt maar ze zeiden dat het aan kunstenaars toegewezen moest worden dus toen wij daar kwamen was het bestemd voor kunstenaars en wij als filmmakers konden derhalve in die ruimte.
Vroeger was het zo: de eerste socialisten vonden dat de arbeiders woonden in heel slechte omstandigheden en ze vonden dat er mooie woningen moesten komen en in dit geval, onder Amsterdamse School Architectuur, supermooie woningen. Met nieuwe architecten die werden ingehuurd door goede opdrachtgevers. Ze hadden bijzondere opvattingen over de indeling: een mooie plek om te wonen maar in de indeling werd ook gekeken van: niet zo’n grote keuken anders blijven ze in de keuken hangen, nee een heel kleine keukentje, en een woonkamer met een grote lamp zodat ze konden lezen want arbeiders moesten zich verheffen dus de arbeiders werden geholpen om zich te ontwikkelen. Het gebouwtje aan het pleintje van de Burgemeester Tellegenstraat dat was toen een bibliotheek. Men wilde dat arbeiders gingen lezen en zich zo verder zouden ontwikkelen.
Wat betreft de Amsterdamse School: Mijn project “ Paleis voor de laatste arbeiders” ging erover dat de woningen steeds minder bewoond worden door arbeiders. Dat zit ook in de titel ‘Paleis voor de LAATSTE arbeiders’. Op een gegeven moment werd het gebouw zo mooi gevonden, dat het werd gekozen tot rijksmonument, waarop de wooncorporatie dacht: ‘Nou… monument, als je daar woont, mag je meer huur betalen’, en zo werd de huur verhoogd. Mensen die daar al wonen, betalen de normale huur, maar als er een nieuwe woning vrijkomt dan wordt de huur twee - tweeënhalf keer zo hoog en dan komen er andere mensen. Dit vind ik niet erg ofzo, maar dat zijn meer ‘yuppen’. Dat is een andere groep mensen dan de arbeiders voor wie het oorspronkelijk is bedoeld. Die kunnen de hogere huur niet meer betalen. Maar de mensen die er al in zitten worden er niet uitgewerkt. Dat is het probleem niet.
Over de actualiteit, De Amsterdamse School stroming is ook een tijd verguisd geweest. Eind dertiger jaren kreeg je meer het functionele bouwen, wat strakker, wat functioneler en pas eind 2oe eeuw en nu begin 21e eeuw wordt de versierende, de decoratieve stijl meer gewaardeerd. Daarom komen veel toeristen naar deze buurt; Japanners en Amerikanen met fototoestellen. Het is inmiddels een wereldberoemd pand geworden.
Maar als je kijkt naar de actualiteit van het bouwen; Sociale woningbouw wordt tegenwoordig alleen in wijken gebouwd met afwisselend zowel sociale huur als koopwoningen. Er is diversiteit op een plek, koop, vrije sector en sociale huur.
Ik heb veel Marokkaanse en Chinese mensen boven wonen in de 4-kamerwoningen en die wonen daar prima. Die waarderen die stijl ook heb ik het gevoel en zij en ik vinden het een prettige plek om te wonen.
Bij Amsterdamse School denk ik niet aan de huurprijs maar aan de bouwstijl. Dat het woningen zijn die ook mooi zijn om te zien, prettig om in te leven en tegenwoordig toegankelijk voor iedereen. Toen in 1918-1923 de woningen werden opgeleverd gingen er vaak alleen socialistische mensen wonen en er waren andere woningbouwverenigingen meer bestemd voor katholieke arbeiders en je had per wijkje hier een woningbouwvereniging met leden die er konden wonen met hun eigen politieke kleur maar dat is nu niet meer zo.
De Dageraad is inmiddels De Alliantie geworden. Iedereen die het kan betalen, kan in een woning gaan wonen. Ik moet ook wel zeggen, bij het begin van het opleveren van de woningen, in 1923, toen waren er veel arbeiders die kwamen er niet in, want de huizen werden gecontroleerd, en de netheid, er waren strenge maatschappelijk werkers die gingen daarop controleren. Wie kwamen daar uiteindelijk te wonen: postbodes, onderwijzers, politieagenten. Dus de allerarmsten kwamen daar echt niet terecht. Van die hooggestemde idealen kwam niet alles terecht in de praktijk: dat het meer het ontwikkelde hogere kader van arbeiders was dat daar woonde, dan dat het de mensen die het echt het moeilijkste hadden.
Over het kopen van huurwoningen: Huizen in het Amsterdamse School complex worden niet verkocht juist omdat het een monument is, ze willen niet dat mensen individueel allemaal aanpassingen in de woningen aanbrengen, er zijn heel strenge eisen. In andere buurten zijn huizen die niet als rijksmonument onder bescherming staan en daar worden ze wel verkocht tegen betaalbare prijzen, zelfs mensen met lagere inkomens kunnen die kopen.
Maar deze Amsterdamse School woningen van het Dageraad complex, die worden niet verkocht, dat blijven huurwoningen. Met wel een steeds hogere monumentenhuur. Dus over 10-20 jaar dan wordt het een buurt met meer rijke mensen die dan hoge huren betalen, maar geen huiseigenaren zijn.’
Interview door: Eda Yenil - Seda Yenil
Hieronder vindt u een samenvatting van dit interview.
‘19 jaar geleden ongeveer kreeg ik een driekamer- plus atelierwoning op de begane grond in het Amsterdamse School complex in de Burgemeester Tellegenstraat op de hoek, toegewezen vanuit de dienst bij de gemeente om atelierwoningen aan kunstenaars te verstrekken. Toen het complex in 1918 gebouwd werd, was het idee dat de hoekpanden winkels werden voor de arbeiders die daar gingen wonen.
Supermarkten kwamen veel later maar er schijnt een fietsenwinkel te zijn geweest op de hoek en onze woning is boekhandel geweest tijdens de oorlog. Aan de overkant was een bakkerij en die corporatie, de Dageraad, zorgde er inderdaad voor dat er op die hoeken door de coöperatieve vereniging vervaardigde producten werden verkocht.
Op een gegeven moment rond 1983 zijn door architect Joop van Stigt al die woningen gerenoveerd en toen hebben ze er geen kleine bedrijfjes of winkeltjes van gemaakt maar ze zeiden dat het aan kunstenaars toegewezen moest worden dus toen wij daar kwamen was het bestemd voor kunstenaars en wij als filmmakers konden derhalve in die ruimte.
Vroeger was het zo: de eerste socialisten vonden dat de arbeiders woonden in heel slechte omstandigheden en ze vonden dat er mooie woningen moesten komen en in dit geval, onder Amsterdamse School Architectuur, supermooie woningen. Met nieuwe architecten die werden ingehuurd door goede opdrachtgevers. Ze hadden bijzondere opvattingen over de indeling: een mooie plek om te wonen maar in de indeling werd ook gekeken van: niet zo’n grote keuken anders blijven ze in de keuken hangen, nee een heel kleine keukentje, en een woonkamer met een grote lamp zodat ze konden lezen want arbeiders moesten zich verheffen dus de arbeiders werden geholpen om zich te ontwikkelen. Het gebouwtje aan het pleintje van de Burgemeester Tellegenstraat dat was toen een bibliotheek. Men wilde dat arbeiders gingen lezen en zich zo verder zouden ontwikkelen.
Wat betreft de Amsterdamse School: Mijn project “ Paleis voor de laatste arbeiders” ging erover dat de woningen steeds minder bewoond worden door arbeiders. Dat zit ook in de titel ‘Paleis voor de LAATSTE arbeiders’. Op een gegeven moment werd het gebouw zo mooi gevonden, dat het werd gekozen tot rijksmonument, waarop de wooncorporatie dacht: ‘Nou… monument, als je daar woont, mag je meer huur betalen’, en zo werd de huur verhoogd. Mensen die daar al wonen, betalen de normale huur, maar als er een nieuwe woning vrijkomt dan wordt de huur twee - tweeënhalf keer zo hoog en dan komen er andere mensen. Dit vind ik niet erg ofzo, maar dat zijn meer ‘yuppen’. Dat is een andere groep mensen dan de arbeiders voor wie het oorspronkelijk is bedoeld. Die kunnen de hogere huur niet meer betalen. Maar de mensen die er al in zitten worden er niet uitgewerkt. Dat is het probleem niet.
Over de actualiteit, De Amsterdamse School stroming is ook een tijd verguisd geweest. Eind dertiger jaren kreeg je meer het functionele bouwen, wat strakker, wat functioneler en pas eind 2oe eeuw en nu begin 21e eeuw wordt de versierende, de decoratieve stijl meer gewaardeerd. Daarom komen veel toeristen naar deze buurt; Japanners en Amerikanen met fototoestellen. Het is inmiddels een wereldberoemd pand geworden.
Maar als je kijkt naar de actualiteit van het bouwen; Sociale woningbouw wordt tegenwoordig alleen in wijken gebouwd met afwisselend zowel sociale huur als koopwoningen. Er is diversiteit op een plek, koop, vrije sector en sociale huur.
Ik heb veel Marokkaanse en Chinese mensen boven wonen in de 4-kamerwoningen en die wonen daar prima. Die waarderen die stijl ook heb ik het gevoel en zij en ik vinden het een prettige plek om te wonen.
Bij Amsterdamse School denk ik niet aan de huurprijs maar aan de bouwstijl. Dat het woningen zijn die ook mooi zijn om te zien, prettig om in te leven en tegenwoordig toegankelijk voor iedereen. Toen in 1918-1923 de woningen werden opgeleverd gingen er vaak alleen socialistische mensen wonen en er waren andere woningbouwverenigingen meer bestemd voor katholieke arbeiders en je had per wijkje hier een woningbouwvereniging met leden die er konden wonen met hun eigen politieke kleur maar dat is nu niet meer zo.
De Dageraad is inmiddels De Alliantie geworden. Iedereen die het kan betalen, kan in een woning gaan wonen. Ik moet ook wel zeggen, bij het begin van het opleveren van de woningen, in 1923, toen waren er veel arbeiders die kwamen er niet in, want de huizen werden gecontroleerd, en de netheid, er waren strenge maatschappelijk werkers die gingen daarop controleren. Wie kwamen daar uiteindelijk te wonen: postbodes, onderwijzers, politieagenten. Dus de allerarmsten kwamen daar echt niet terecht. Van die hooggestemde idealen kwam niet alles terecht in de praktijk: dat het meer het ontwikkelde hogere kader van arbeiders was dat daar woonde, dan dat het de mensen die het echt het moeilijkste hadden.
Over het kopen van huurwoningen: Huizen in het Amsterdamse School complex worden niet verkocht juist omdat het een monument is, ze willen niet dat mensen individueel allemaal aanpassingen in de woningen aanbrengen, er zijn heel strenge eisen. In andere buurten zijn huizen die niet als rijksmonument onder bescherming staan en daar worden ze wel verkocht tegen betaalbare prijzen, zelfs mensen met lagere inkomens kunnen die kopen.
Maar deze Amsterdamse School woningen van het Dageraad complex, die worden niet verkocht, dat blijven huurwoningen. Met wel een steeds hogere monumentenhuur. Dus over 10-20 jaar dan wordt het een buurt met meer rijke mensen die dan hoge huren betalen, maar geen huiseigenaren zijn.’
Interview door: Eda Yenil - Seda Yenil
Labels: allochtoon, Amsterdamse School, arbeider, integratie, Koerdisch, kunst, Nederland, neoliberalisme, Opinie, sociaal, socialisme, Stichting Opinie, Turks
0 reacties:
Een reactie posten
Aanmelden bij Reacties posten [Atom]
<< Homepage