Opinie

Opinie

zaterdag 31 januari 2009

Drie Nederlanden

1.
Tweede helft van van 19e eeuw. Industriële revolutie volop in gang. Er is massale migratie vanuit het platteland naar de steden.

In de grote steden wacht de nieuwkomers, naast grote armoede, grenzeloze uitbuiting en achterhaalde regelgeving, een gebrek aan woningen. Een meerderheid van de bevolking is gedwongen om in kleine, donkere, vochtige huizen te gaan wonen tegen excessieve huurprijzen. In die kleine huizen wonen drie generaties met elkaar: grootouders, ouders en ten minste een half dozijn kinderen (zoals het hoorde voor toenmalige arbeidersgezinnen).

De arbeiderswoning is zeer bescheiden; hij bestaat uit één kamer. Zonder wc en zonder keuken. Wat wordt er veel in die ene kamer gedaan! Koken, wassen, afwassen, naaien... Voor de zieken zorgen, bidden, ruziën, vrijen...

De bedden bestaan net als in een boekenkast uit rekken boven elkaar, vastgemaakt aan de muur. Als WC een emmer met een deksel erop. Om naar de WC te kunnen gaan moet men wachten totdat iedereen slaapt. Riolering is eenvoudig opgelost: een keer per week komt de gemeente emmers legen.

Huisvuil wordt niet opgehaald. Het wordt gewoon uit het raam gegooid of buiten de deur gezet. Wie dicht bij de grachten woont heeft geluk, want die kan zijn huisvuil in de gracht gooien.

Typerend voor de arbeidershuizen is de stank: etensgeur, toilet, tabak, zweet, vocht, schimmel... Ventileren heeft geen nut, want de lucht die van buiten komt is nog erger.

2.
Past niet echt bij het beeld van het hedendaagse Nederland, toch? Dat heb je goed gezien. Ondanks de recentelijke neo-liberalistische ontwikkeling doet hedendaags Nederland het geweldig op het gebied van sociale huisvesting.

Hoe kon Nederland dan in zulke erbarmelijke omstandigheden de voorbeeldige sociale huisvesting scheppen?

Velen beweren dat het aan de woningwet van 1901 lag. De woningwet die in 1901 in werking is getreden bracht 5 factoren samen:

Sociaal-denken. Het verbeteren van de woonomstandigheden van de arbeiders staat centraal.
Plan. Het in kaart brengen van een groeiplan (een gezonde groei is slechts met een doordacht plan mogelijk)
Democratie. Het overlaten van het uitvoeren van de huisvestingsplannen aan democratisch ingestelde verenigingen, waarbij de arbeiders rechtstreeks hun stem kunnen laten horen.
Staatsfinanciering. Het ervoor zorgen dat de democratisch ingestelde verenigingen genoeg geld van de staat krijgen om de huisvestingsplannen te kunnen uitvoeren.
Toezicht. Het erop toezien dat de huurprijzen betaalbaar en de woningen bewoonbaar blijven.

Als zijnde degene die over alle gegevens beschikt, komt de staat met een sociale intentie op de proppen, maakt geïntegreerde plannen, laat daarna het uitvoeren van de plannen aan het volk over en financiert het uitvoeren van de plannen. Het uitvoeren van de plannen wordt door het volk zelf gedaan door verenigingen waarvan elke huurder lid is. Dit is het recept van de legendarische sociale huisvesting van Nederland geweest. Althans tot de jaren 90 van de vorige eeuw...

Aan het begin van de vorige eeuw was liberalisme volop in bloei; begrippen zoals de uitgangspunten van Wet 1901 waren totaal niet bemind. In een tijdperk zoals dit heeft de Nederlandse overheid Wet 1901 geïntroduceerd. Qua timing was Wet 1901, die begrippen zoals ‘armoedebestrijding’, ‘planning’, ‘toezicht’ en 'staatsfinanciering’ als uitgangspunten heeft, nogal revolutionair en won Nederland een belangrijke plek in de wereldgeschiedenis van de huisvesting.

3.
Vandaag de dag is er van Woningwet 1901 en de begrippen die erachter liggen, niet veel overeind gebleven.

Eind jaren 80, toen neoliberalisme de overheden hun verstand deed verliezen en de hedendaagse zogenaamde ‘krediet-crisis’ begonnen was, werden de woningbouwverenigingen verzelfstandigd, subsidies van het Rijk aan woningcorporaties (36,8 miljard gulden) werden weggestreept en het bouwen van woningen moest meer aan de marktsector worden overgelaten. Vervolgens, conform de neoliberalistische retoriek dat ‘alle vormen van staatsinterventie gelijk zijn aan dictatuur’, werden de huurprijzen geliberaliseerd.

Woningcorporaties (lees: verenigingen) waren toen niet meer in staat betaalbare arbeiderswoningen te bouwen; daar kregen ze te weinig subsidie voor. Ze moesten voor hun eigen geld zorgen en dat betekende dat ze zich op een meer lucratieve markt moesten richten. Wegens gebrek aan nieuwbouw stegen de huurprijzen van de bestaande arbeiderswoningen steeds meer. Het staatstoezicht op de betaalbaarheid van de woningen nam ook af. Geleidelijk werd ‘betaalbaarheid’ geschiedenis. Als gevolg daarvan, verlieten de arbeiders massaal de stedelijke centra om in achterbuurten en ghettowijken te gaan wonen.

Verenigingen hebben zich snel aangepast. Ze veranderden in kapitalistische ondernemingen. Het democratisch functioneren is eenzijdig geannuleerd. Ze hebben nog geen aandeelhouders maar de managers die topsalarissen krijgen zijn al een soort kapitalist geworden.

Het bouwen van arbeiderswoningen is mogelijk noch aantrekkelijk. Wooncorporaties van vandaag bouwen dure woningen voor de middenklasse.

Wie weet hoe lang deze fase duurt...

Evren Madran

Labels: , , , , , , , , , , , ,

0 reacties:

Een reactie posten

Aanmelden bij Reacties posten [Atom]

<< Homepage